Waar het eerste argument waar is
Het eerste argument is waar, maar deze lage rente is wel de marktrente. Bovendien zou je, als je de waarde van de verplichtingen hiervoor corrigeert, dat ook met de waarde van de beleggingen moeten doen. Hierdoor halveert ongeveer het effect. Een ander probleem is dat er geen actuele objectieve betrouwbare inschattingen zijn van de grootte van het renteverschil.
De rentes in andere landen zijn moeilijk vergelijkbaar, omdat daar vaak andere regels gelden. Zoals bijvoorbeeld een garantie van de werkgever. Maar dit punt geeft wel aan dat er niet slechts één waarheid is.
Pensioenfondsen hebben de laatste twintig jaar meer rendement gehaald dan de rekenrente. Dit extra rendement is echter nodig voor de indexatieambitie, inhaalindexatie en het herstel van de buffers. Mocht je deze kant op willen gaan, zoals bij een projectierendement, dan zal je dus de indexatieambitie hierin moeten meenemen. Bovendien moet je dan vertellen wat de gevolgen zijn voor de zekerheid en indexatieverwachting van het pensioen.
Het laatste punt is het sterkste punt. Zowel de UFR bij pensioenfondsen als de UFR bij verzekeraars zijn gebaseerd op het idee dat de markt voorbij een bepaalde tijdsduur niet betrouwbaar en (daardoor) te volatiel is. Het is vreemd dat er dan verschillende rekenrentes uitkomen. Mocht je toch overstappen naar een hogere UFR, dan is het ook logisch dat pensioenfondsen stoppen met het afdekken van de lange rente. Gegeven de huidige rentestand is dat wellicht een overweging waard.